Vliegeren. Ik moest er deze week ineens aan denken. Ik zat in de tuin, een beetje te dromen, een beetje te denken. Mijn gedachten waaiden alle kanten op. Soms gebeurt er veel op een dag. Op je werk, in je gezin, in gesprekken en woorden en beelden die dat oproept. Zo zat ik in de tuin, met mijn ogen dicht, op het randje van denken en dromen.
Op het randje van denken en dromen, van vasthouden en loslaten. Zo voelde het. De wind gleed langs me, langs mijn blote armen en benen en ik voelde de wind langs mijn wangen gaan. Een aai over mijn bol. Was het een aanmoediging om toe te geven aan de moeheid, aan het loslaten van gevoel en gedachten? Een aanmoediging om meer te luisteren naar de taal van mijn hart in plaats van mijn hoofd?
Mijn hoofd, soms zit ik zoveel in mijn hoofd.
De wind wakkerde vooral een herinnering aan. Aan vliegeren. Ik zag mezelf ineens als meisje rennen op het strand om de vlieger hoog te krijgen. Ik was ineens weer op Ameland, waar ik achter het vakantiehuisje vliegerde. Een stoffen vlieger, oranje en groen. Raar is dat, ineens plopt die herinnering naar boven en sta je daar de lijnen strak te houden.
Vliegeren. Turen naar de hemel, naar de vlieger in de lucht. Hoe die heen en weer zweeft en speelt met je gedachten. Hoe je tuurt en tuurt en bezig bent om de vlieger te laten dansen in de lucht. Een spel van loslaten en strakker trekken. Een spel van meebewegen, van je focus houden op de vlieger. Op de foto die ik heb van mezelf, zie je de concentratie in mijn blik. In dat koppie van me lees ik mijn drang om het perfect te doen, zie ik in alles dat ik het goed wil doen.
Meisje, met haar hoofd in de wolken en haar hart in haar binnenzak.
Met mijn ogen dicht wandelde ik in gedachten over het schelpenpad richting het strand. Ik hoorde de zee, voelde het zand tussen mijn tenen en de wind langs me heen. Ik begon te rennen met de vlieger in mijn hand. In gedachten was ik daar. Ik rende en rende maar door, totdat ik losliet. Op het randje van denken en dromen.
Vliegeren maar!