‘Dag God’ 3

Tags

, , ,

Alleen in de cirkel en de stilte ervaren. De ruimte.

‘En nu, God?’ vraag ik me af. Ik adem in, maar ik merk dat ik liever mijn adem laat ontsnappen. Ik adem volop uit. Condens op het raam roept herinneringen op. Meisje achter glas. De houten zoldervloer die met zijn splinters langs de knieën schuurt. ‘God, waar ben je? God, waar ben je dan?’

Mijn ruimte en de stilte voelt aan als de zolder.

De zolder is een plek waar ik alleen kan zijn én waar ik me alleen voel. Heel alleen. Daar op die zolder wil ik niet meer zijn, maar nu ik mijn godsbeeld aan flarden heb gescheurd, voel ik de splinters prikken in mijn huid. Het is alsof ik de trappen weer ben opgelopen en nogmaals achter het glas zit. Ik volg de druppels op het glas, ik kijk weer naar de boom die heen en weer wiegt in de wind. Ik kijk naar de wolken, de vogels die altijd wegvliegen. Ver van mij vandaan.

Zucht. Ik adem uit.

‘God waar ben je? God waar ben je dan?’ ik adem de woorden uit. Mijn inademing is vluchtig. Lucht die langs mijn neusvleugels even voelbaar is. Het krijgt amper een plek in mijn binnenste, omdat de geur van de zolder te ruiken is. Alles in mij duwt dat weg. Het raakt aan het gevoel van alleen zijn, dat veel meer was dan dat.

Alleen in de cirkel en de stilte ervaren. De ruimte, die me doet denken aan de zolder. Ik adem uit, zucht, totdat ik op het punt beland dat ik wel moet inademen. Ik houd mijn handen voor mijn ogen. Dan is het raam verdwenen, de bruine planken van de vloer. Dan is het meisje verdwenen en sta ik daar als volwassen vrouw. Niet op de zolder, maar in de ruimte, in de leegte.

Ik durf. Ik adem heel diep in.

Ik ruik de zolder en ik ruik het voorjaar. Ik ruik het huis dat oud is en ik ruik een fris gewassen deken zonder kringen, zonder vlekken. Ik ruik mezelf en ik ruik een geur die ik niet kan plaatsen en dan haper ik toch en stroomt de lucht naar buiten. Het warmt mijn handen en ik voel het. Eng, maar ik voel het, dwars door de eeltlaag heen.

De geur van de zolder vervaagt. De ruimte en de stilte blijft.

Zucht. Adem uit, adem in.

‘God, ben jij daar?’

(Vervolg op: ‘Dag God’ en ‘Dag God’ 2)

‘Dag God’ 2

Tags

, , ,

‘Hoeveel ruimte heb jij nodig?’ aan die vraag moet ik de laatste tijd denken. Ik kreeg deze vraag bij PMT (psychomotorische therapie) tijdens mijn revalidatieperiode in verband met Long-COVID. Ik beschreef dit al eerder in een blog: Ruimte. Op de vloer lagen diverse gekleurde touwtjes. ‘Je moet er minstens drie pakken’ zei de therapeut. Zucht.

Met de drie touwen maakte ik een cirkel en midden in die cirkel moest ik staan. Dat was mijn ruimte. Wel wat krap, maar het lag als een mooie muur om mij heen. Toen moest ik proberen haar er uit te houden, uit mijn cirkel. Ze stapte er gemakkelijk in en dat voelde niet fijn in een te krappe cirkel en ik viel er ook zomaar uit. Uit mijn cirkel, uit mijn ruimte en mijn veiligheid.

Vervolgens moest ik mijn cirkel groter maken. Dus pakte ik touwtjes erbij en stond ik in een grotere cirkel. Meer ruimte om te bewegen, maar ook meer leegte om mij heen. Spannend ook, een grotere ruimte om de grenzen te bewaken en te beschermen.

Ik moet er weer aan denken nu ik de laatste tijd me onwennig voel in de ruimte waar ik sta. ‘Dag God’‘ zeggen is een bewuste keuze geweest. Ik sloeg het beeld van God dat ik had, kapot. Wat muurvast zat, is gesloopt. ‘Dag God’ zeggen is afscheid nemen van oude beelden en herontdekken wie God werkelijk is. Ruimte scheppen. Het lijkt op het toevoegen van touwtjes, waardoor de ruimte groter wordt. Voor God én voor mezelf.

Dat klinkt mooier dan het voelt. Daar sta je dan, met de scherven en brokstukken aan je voeten en de leegte om je heen. Dat voelt kwetsbaar. Naakt. Alsof ik een jas heb uitgetrokken. Jas waar ik me in hulde en waar ik mijn gezicht zo fijn achter mijn kraag kon verstoppen en de mouwen mijn vuisten niet toonden. Nu sta ik daar, zonder jas.

Het is onwennig en het maakt onrustig. Wordt de ruimte gevuld en opnieuw ingekleurd? Is het veilig?

De leegte is ruimte en ik had verwacht dat het me lucht zou geven. Dat geeft het ook, zeker. Het is óók spannend en dan ontneemt het me zomaar mijn adem.

Het is meer dan ooit verlangen naar aanraking, naar nabijheid, naar troost, geliefd voelen en ervaren dat je vrij bent. Het verlangen om te worden gewiegd, het ritmisch bewegen met de wind mee en terug. Het is voelen, tot diep in je huid, van de twijfel en de angst, de blijheid en de verwondering, de liefde en de aandacht, de boosheid en de pijn en intens voelen dat je soms ook op jezelf teruggeworpen bent.

Alleen in de cirkel en de stilte ervaren. De ruimte.

Rozen en veldboeketten

Tags

, , , , ,

Gisteren kocht ik bloemen, nadat ik uit mijn werk kwam. Het was een drukke dag geweest. Een dag vol overleggen en van alles wat er tussendoor kwam. Het voelde onaf, mijn hoofd was niet leeg. Na werktijd zou ik nog bloemen halen en brengen naar een collega. Dus fietste ik naar de dichtstbijzijnde bloemist, die handig op de route lag.

In de winkel keken een aantal mensen me opvallend glimlachend aan. Ik begreep dat niet helemaal, totdat ik zag dat zij onderdeel waren van een lange rij wachtende mensen, die het blijkbaar wel vermakelijk vonden om te zien hoe ik zou reageren. Zo leek het. Rozen, ik zag vooral véél rozen. Rozen én veldboeketten. Valentijnsdag. Lekker handig, Lydia!

Zucht.

Bij deze bloemist waren geen kant-en-klare boeketten, bedacht ik mij te laat. Hier werden ze ter plekke samengesteld en dat werd met een opvallend rustig tempo gedaan door twee medewerkers. Ik keek er met belangstelling naar. Eerst werd er een rondje langs de bloemen gelopen, werd alles zorgvuldig op kleur gezocht. Heel zorgzaam werd elke bloem uit de vaas gehaald, alsof het een teer en kostbaar object was. Vervolgens werden alle bloemen ergens op de achtergrond gerangschikt.

Wij als wachtenden amuseerden ons enigszins, omdat een klein meisje blij en vrolijk door de winkel rende. Elke keer als ze verder in de winkel verdween, liep vader er hard hollend achteraan. ‘Laat toch lekker’ dacht ik, maar dat was misschien wat te gemakkelijk gedacht en ik liet mijn gedachte los. Haar vrolijke gehuppel toverde glimlachen op de gezichten, onderbreking van ons ongeduld.

Als de medewerkster eindelijk met het boeket bij de balie kwam, verschenen er hoopvolle blikken op de gezichten, alsof ze dachten dat er nu schot in de zaak kwam. Helaas, dat was niet zo. Er werd heel creatief, maar traag, een touwtje om de stelen gestrikt en daarna werden de bloemen in een cellofaan gewikkeld. Niet één keer, nee twee keer. Voor alle Valentijns ook nog een witte met rode harten. Een sierlijk lintje aan de bovenkant…. en nu betalen? Nee, dan bleek de klant drie boeketten te willen en begon het hele proces opnieuw

Bijna hoorbaar gezucht in de rij.

Ineens doorbrak een jongeman de serene rust in de winkel. ‘Ik heb bloemen besteld, ze staan al klaar. Mag ik wel eerst?’ vroeg hij. ‘Ik moet mijn kinderen zo ophalen’ voegde hij er aan toe, terwijl hij op zijn horloge keek. Beweging en geschuifel in de groep. Een vrouw in een wit uniform durfde nu ook. ‘Ik heb alleen twee vaasjes en ik moet zo aan het werk. Die boeketten samenstellen kost het meeste tijd, dus kunnen wij niet even voor?’ en ze keek uiterst vriendelijk en hoopvol naar de oudere man die de volgende was in de rij. Meneer schudde echter resoluut zijn hoofd. ‘Nee, ik wacht al heel lang en ik ben gewoon aan de beurt’ zei hij daadkrachtig. Hij negeerde met opgeheven hoofd de geïrriteerde blikken van de jongeman en de vrouw in uniform en hij knikte vervolgens vriendelijk naar mij. Alsof hij trots was op zijn stelligheid.

Zou hij gezien hebben dat ik stiekem zat te genieten?

Op mijn telefoon verscheen een bericht van mijn dochter. ‘Mama hoe laat gaan we eten? Ik wil straks nog voetballen’. Ik glimlachte, dat duurde nog wel even. ‘Als jij nou alvast de groenten snijdt….’ tikte ik in. Inmiddels mocht de vader afrekenen, maar die rende alweer door de winkel achter zijn dochter aan.

Vertraging. Gezucht alom. Volop hoorbaar.

Ik begon het steeds leuker te vinden en keek inmiddels ook met leedvermaak naar nieuwe mensen die zich in de rij voegden. Je zag ze denken….

Na ruim een half uur was ik aan de beurt. Gek is dat, dat als je zelf aan de beurt bent, alles sneller lijkt te gaan. Voor ik het wist, stond ik bij mijn fiets. Met een boeket bloemen, een leeg hoofd en bij thuiskomst een dochter die druk bezig was met het snijden van de paprika’s.

Soms is wachten ook genieten. Zelfs in een lange rij met mensen en hollende vaders. Gewoon genieten tussen de rozen en de veldboeketten in.

Mascarpone en snert

Tags

, , ,

‘Waar ligt de mascarpone?’ vraag ik hardop, terwijl ik samen met Iris en Marin voor de koeling in de supermarkt sta te turen. Kaas, geraspte kaas, smeerkaas, mozzarella….maar ik zie de mascarpone niet. Morgen is er een kerstdiner in de kerk voor de jongeren. Iris en Marin moeten een dessert meenemen. Beide voor vijf personen, hoe moeilijk kan het zijn. Om met iets meer aan te komen dan een bak vla met slagroom, zijn we de recepten langs gegaan Na heel wat wikken wegen hebben we voor voor elk iets anders bedacht. Iris gaat voor tiramisu en dan heb je mascarpone nodig.

Naast ons staat een jongeman, hij tuurt net als ons naar de koeling. ‘Weet jij waar de mascarpone ligt?’ vraag ik hem. Hij lacht en geeft aan dat hij hetzelfde zoekt. ‘Ja, daar ligt het’ zegt hij ineens enthousiast. Warempel, een beetje achterin het schap ligt inderdaad een pakje mascarpone. Mazzel voor hem. Het komt me zó niet uit dat er niet een pakje voor ons ligt. De hele middag zijn we al aan het winkelen, te zoeken naar van alles en nog wat. Nu ben ik moe, wil ik de laatste boodschappen doen en dan naar huis.

‘Kijk daar ligt er nog één!’ zegt de jongeman vriendelijk. Ik buk me en tot mijn grote blijdschap ligt daar bijna tegen de achterwand aan nog een pakje mascarpone. Als een kind zo blij toon ik het Marin en Iris, totdat we nogmaals naar het recept kijken. ‘Dit is 250 gram…..en in het recept staat 500 gram’ zeg ik zuchtend.

Naast mij klinkt een soortgelijke zucht. Ik kijk de jongeman aan. ‘Ik heb ook 500 gram nodig…’ vertelt hij mij en we kijken allebei teleurgesteld naar ons veroverde pakje mascarpone, waar we zojuist toch behoorlijk blij mee waren. Nu lijkt het wat nutteloos en niet compleet. De jongeman zucht nogmaals en ergens denk ik in zijn ogen spijt te lezen, omdat hij zelf dat laatste pakje niet uit het schap gehaald heeft. Of hoopt hij dat ik hem mijn pakje geef? Maar ja, voor tiramisu heb je mascarpone nodig.

‘Een hele schaal is ook best wel veel voor vijf personen’ zeg ik tegen Iris en Marin. ‘We gaan gewoon voor de helft’ en we turen naar de ingrediënten, maar ergens daalt mijn motivatie. Ik ben even klaar met al dat gedoe en geregel. De toetjes zijn daar maar één van. Een kerstbazaar deze week op school zet ons ook al aan het denken. ‘Mama, ik moet snert meenemen!’ kwam Iris me tussendoor vertellen. Waar Marin een paar eieren, een pakje boter en wat vormpjes mee moet nemen om op school koekjes te bakken, zit Iris in de soepgroep. ‘Blikken soep?’ vroeg ik ook nog hoopvol, maar dat was niet het geval. Echte zelfgemaakte snert was de bedoeling en Iris klonk enthousiast. ‘Snert is lekker, ik wil je wel helpen!’ zei Iris heel lief. ‘Hoe ga je dat dan meenemen, drie kwartier op je fiets? Zal ik het invriezen, zodat het mee kan? Heb ik grote bakken daarvoor? Wanneer moet ik dat dan maken?’ een hoop vragen in mijn hoofd, waar puberdochter ook geen antwoord op wist. Een koekjesgroep is een stuk praktischer. Het enige waar ik aan moet denken is dat de eieren op een veilige manier meegaan in Marins tas. Als ik deze week ook nog snert moet maken!

Zucht.

Daar sta ik dan, in een drukke supermarkt. Klein menselijk leed, dat is het. Ik schuif al mijn vragen aan de kant. Het komt vast wel goed en vol goede moed kijk ik voor mij. Recht vooruit, mijn hart maakt een sprongetje, staren de kant en klare tiramisu mij aan. In grote getale aanwezig, rij aan rij. ‘Nergens stond er dat we het zelf moest maken, toch?’ vraag ik aan mijn dochters. ‘Nee, dat stond nergens in de app’ is het gelukzalige antwoord. ‘Dan nemen we deze mee en maken we het nagerecht van Marin wél zelf’ zeg ik en ik sus daarmee mijn gevoel.

‘Kom, we gaan iemand blij maken’ en samen lopen we de gangpaden door, op zoek naar de jongeman. ‘Daar staat hij!’ zegt Iris en we zien hem met de telefoon in de hand. Hij is druk aan het appen. Waarschijnlijk schrijft hij dat de mascarpone op is en in gedachten stel ik me voor dat hij het nagerecht vla met slagroom laat zijn.

‘Hier, jij mag de mascarpone hebben!’ en hij kijkt verwonderd op van zijn telefoon. De opluchting is groot bij hem en hij bedankt ons hartelijk. Ik vind het een fijn gevoel. Fijn dat hij weer verder kan, maar vooral fijn dat we vanavond ons niet druk hoeven te maken over het nagerecht van Iris. Lekker makkelijk.

Nu de snert nog!

‘Dag God’

Tags

,

‘Dag God’ in gedachten zeg ik dat hardop. In een flits, in een seconde ligt alles aan scherven wat ik zorgvuldig heb opgebouwd. Een muur van gedachten, van waarheden die tot diep in mijn poriën zitten vastgehecht. Vergroeid in mijn houding, in mijn leven, in mijn ademhaling en in mijn stem. Ik worstel met je, ik vecht met je en dat doe ik al zo lang. Ik word er moedeloos van. Hoewel ik even aarzel, sla ik je ineens kapot. ‘God, ik wil jou niet, niet dit beeld, dit godsbeeld alsjeblieft niet meer!’

‘Dag God’.

Ik wil erbij weglopen, maar een hand duwt me terug. ‘Kijk maar, kijk naar de scherven’ en dan kijk ik in de stilte naar dat wat er ligt. Afgebroken zinnen, woorden die hun betekenis verloren hebben. Een verhaal van jaren, een rode lijn door mijn leven, een wirwar aan gedachten. Daar ligt het en ik sta erbij en ik voel de tranen. Tranen van opluchting, tranen van verdriet en misschien dat er ergens diep verborgen ook een vuist van woede is. Waar haal ik anders de kracht vandaan om jou te versplinteren, om jou te breken, om jou te vernietigen?

‘Dag God’ ik herhaal de zin in mijn hoofd. Als een aanmoediging om je zó niet meer in mijn leven toe te laten. Ik wil niet dat ik me niet thuis voel bij jou, dat er geen plek is voor mij en dat ik geregeld op afstand blijf bij jou. Bang voor de woorden, de afwijzing en het diepe gevoel dat ik nooit goed genoeg zal zijn. Ik wil niet de eenzaamheid, het gevoel dat je me in de steek hebt gelaten. Ik wil niet geloven dat jij enkel toekeek of zelfs wegkeek van mij. Mijn beeld van jou heeft me gevangen in wantrouwen en het niet geliefd voelen bij jou.

Zo kan jij niet zijn. Zo ben jij niet, ik weet het wel.

Ik sla jouw beeld kapot. Ik neem afscheid van mijn beeld van jou en ik ruim de scherven op zonder me er aan te snijden. ‘Dag God.’

Leegte. Loslaten.

Nu ik je stukgeslagen heb, weet ik het niet zo goed. Ik bid en mijn woorden raken niet meer de muur van mijn gedachten, ze zweven ergens waar ik niet goed bij kan. Wie vangt mijn zinnen op?

Wil je bij mij zijn? Wil ik bij jou zijn? Vind ik jou, vind jij mij?

Wie ben je God? Wie ben je dan voor mij? Ik wil je ontdekken zoals je werkelijk bent. Ten diepste wil ik gehecht zijn aan jou. Wil je de woorden, die ik zo goed in mijn hoofd ken, vertalen in mijn hart en dat het daar een plek krijgt? Dat ik vol vertrouwen bij jou kan zijn, óók als het kwetsbaar is. Dat het veilig voelt en warm, bij jou. Dat ik onbevangen op je af kan stappen en naar je zwaai: ‘Dag God!’

‘Kan ik je helpen, kan je het vinden?’

Tags

, , , , ,

‘Kan ik je helpen, kan je het vinden?’ met die vraag startte mijn fietstocht die dag. We zijn op vakantie geweest in Beekbergen, volop bos en heide. Ik heb veel gefietst, samen met Iris en Marin, maar ook veel alleen. Met de mobiel aan mijn stuur geklemd, om de gekozen route te volgen. Het blauwe bolletje op de fietsplanner laat me zien waar ik heen moet en waar ik af moet slaan. Ik heb een eindpunt ingevoerd en gekozen voor de natuurroute. Dat is niet de snelste route, integendeel. Daardoor kom ik wel op weggetjes waar ik anders aan voorbij zou gaan.

Dat was precies wat er gebeurde, terwijl ik langs de drukke weg fietste, amper twee kilometer vanaf het startpunt. Dus daar stond ik in de berm, voorovergebogen over het stuur te turen naar het scherm. De zon maakte het moeilijk om het goed te kunnen zien. Het moet er onhandig uitgezien hebben. De bewoner van één van de huizen aan de kant van de weg loopt vriendelijk lachend langs mij heen. ‘Kan ik je helpen, kan je het vinden?’ en ik kijk op. Ik bedank hem hartelijk en vertel hem dat ik eruit ben. Ik steek over en sla een paadje in, met hobbels, zand en steentjes, dwars door het bos.

Eindeloos veel bos. Bos ruikt lekker, ik snuif de geur op. Ik kom niemand tegen. Het hele bos voor mij alleen. Zo voelt het. Ik hoor de vogels fluiten, de bladeren ritselen en de bomen bieden verkoeling tegen de felle zon die schijnt. Soms zijn er steile hellingen waar ik tegenop fiets, maar daarna volgt vanzelfsprekend de afdaling. De wind langs mijn wangen. Mijn gedachten in volle vaart achterlatend. ‘Kan ik je helpen, kan je het vinden?’ de zin lijkt na te galmen, echo in mijn hoofd.

Het pad buigt af in een bocht naar links. Vanuit de beschutting van het bos, waar de bomen geen horizon bieden, fiets ik ineens midden in de felle zon. Voor mij is het bos verdwenen, staat nog een enkele boom. Voor mij is zand, heide, een vlakte die tot ver naar voren rijkt. ‘Wauw’ denk ik hardop en weer sta ik stil in de berm. Helemaal alleen in de leegte. Zo voelt het landschap aan. Het ontroert me. De glooiing, de paarse hei, de gelige strootjes, het zand waar de zon zijn stralen op werpt. De enkele boom die vergaan is, maar met zijn gebogen houding me toch weet te raken.

Leegte.

Ik kan het gevoel niet goed omschrijven. Ik heb daar een tijd staan staren en me afgevraagd wat me zo ontroerde. Los van het mooie landschap, de schepping om mij heen. In de schepping zie ik de Schepper, zie ik God. God die nooit ver weg is in mijn hoofd, maar in mijn hart geregeld ongrijpbaar is. Die de God is van het leven, van de fluistering en de wind, maar ook de God waarbij ik zoveel vragen heb. ‘Waar was je God, op al die moeilijke momenten in mijn leven? Waarom heb ik me zo vaak alleen gevoeld, zo eenzaam zonder jou? Waarom vind ik het moeilijk om jou écht te vertrouwen? Waarom is mijn beeld van jou zo beschadigd. Waarom….?’

Al die vragen kwamen samen in dat ene moment, met mijn voeten in het mulle zand langs een pad dat ik anders voorbij gegaan was, ontlopen had. Midden in de leegte, met de schoonheid van de heide, met de rust, een ingehouden adem en het besef dat God dus ook hier te vinden is.

Toch?

‘Kan ik je helpen, kan je het vinden?’

Wie zie jij?

Tags

, ,

‘Wie zie jij als je in de spiegel kijkt?’ Ik kreeg die vraag ooit eens gesteld. Om over na te denken. Als ik de vraag herlees in mijn krabbels en aantekeningen die ik her en der bewaar, mijmer ik daar alsnog over. Een vraag die ik herlees terwijl ik een afspraak bij de kapper heb staan. Naar de kapper ga je, zoals je ook met regelmaat naar de tandarts gaat. Althans, zo voelt dat vaak voor mij. Het is iets wat wel moet, maar wat ik niet graag doe.

Dat begint al bij de vragen die gesteld worden als je nog maar net zit. ‘Wat wil je?’ is de logische eerste vraag. ‘Knip maar gewoon, dan kan ik weg’ maar dat denk ik alleen maar, dat zeg ik uiteraard niet hardop. ‘Net als de vorige keer’ zeg ik, maar ik weet ook dat het daar niet bij blijft. ‘Wil je het in laagjes of niet? Wil je het gesneden? Wil je het tot iets onder het oor, wil je….?’ en al die vragen geven lichte paniek van binnen. Ik weet het niet. ‘In ieder geval uitdunnen’ zeg ik altijd maar, want iedere kapper begint over de dikke bos haar. Dan verschijnt er een lach bij de kapper en woelt ze met haar handen even luchtig door mijn haar: ‘Ja, het zal vooral uitdunnen zijn!’

Er komen belangstellende vragen of ik vrij heb die dag, of ik op vakantie ga, of ik…..en ook dat vind ik lastig. Ik wil in de kappersstoel verdwijnen, ik wil onzichtbaar zijn voor mezelf. Ik wil het liefst mijn ogen sluiten als ik bij de kapper ben. ‘Laat me’ dat gevoel. Dat ik binnen in mezelf mag zijn. Dat ze me knipt en dat ik me daarna weer onbevangen kan spiegelen. Al is het van veraf.

‘Wie zie jij als je in de spiegel kijkt?’

Ik heb het mezelf inmiddels makkelijker gemaakt. Ik reserveer mijn afspraak steeds bij dezelfde kapster. Ze weet wat ik wil en ze weet dat ze me geen kleurtje in het haar hoeft aan te praten. Ze weet waar ik werk, ze kent mijn gezin en we praten gewoon verder waar we gebleven waren. Dat maakt mijn bezoek aan de kapper luchtiger en ontspannen. ‘Hoe was je uitje in de dierentuin, daar ging je toch heen met Hemelvaartsdag?’ vraag ik haar. ‘Ja, dat klopt!’ ze vertelt enthousiast over het dagje uit en over haar dochter, die nog het meest genoot van de treinreis.

Zo zat ik vandaag bij de kapper. Ik vond het gezellig en ik kletste mee. Ik vroeg haar om het iets meer in laagjes te knippen dan dat ze de vorige keer had gedaan en ik keek mee. Ik zag mezelf in verschillende spiegels. Van achteren en van voren, bij een kapper zijn écht veel spiegels. Ik keek naar mezelf, met mijn natte haren langs mijn gezicht en met de verkleurde wangen door de zon. Ik keek mezelf in de ogen en probeerde te ontdekken wie ik daarin zag.

Ze houdt nog eenmaal de spiegel achter me. Ik kijk en zie hoe ze mijn haren achter op mijn hoofd geknipt heet. ‘Het zit prima, dank je wel!’ en dat meen ik ook. Ze haalt het schort weg, de plukjes haar dwarrelen op de grond. Ik sta op en kijk mezelf aan. Mij. Mij dichtbij. Zó ontzettend dichtbij.

Wie zie jij?

Vliegeren

Tags

, , , , ,

Vliegeren. Ik moest er deze week ineens aan denken. Ik zat in de tuin, een beetje te dromen, een beetje te denken. Mijn gedachten waaiden alle kanten op. Soms gebeurt er veel op een dag. Op je werk, in je gezin, in gesprekken en woorden en beelden die dat oproept. Zo zat ik in de tuin, met mijn ogen dicht, op het randje van denken en dromen.

Op het randje van denken en dromen, van vasthouden en loslaten. Zo voelde het. De wind gleed langs me, langs mijn blote armen en benen en ik voelde de wind langs mijn wangen gaan. Een aai over mijn bol. Was het een aanmoediging om toe te geven aan de moeheid, aan het loslaten van gevoel en gedachten? Een aanmoediging om meer te luisteren naar de taal van mijn hart in plaats van mijn hoofd?

Mijn hoofd, soms zit ik zoveel in mijn hoofd.

De wind wakkerde vooral een herinnering aan. Aan vliegeren. Ik zag mezelf ineens als meisje rennen op het strand om de vlieger hoog te krijgen. Ik was ineens weer op Ameland, waar ik achter het vakantiehuisje vliegerde. Een stoffen vlieger, oranje en groen. Raar is dat, ineens plopt die herinnering naar boven en sta je daar de lijnen strak te houden.

Vliegeren. Turen naar de hemel, naar de vlieger in de lucht. Hoe die heen en weer zweeft en speelt met je gedachten. Hoe je tuurt en tuurt en bezig bent om de vlieger te laten dansen in de lucht. Een spel van loslaten en strakker trekken. Een spel van meebewegen, van je focus houden op de vlieger. Op de foto die ik heb van mezelf, zie je de concentratie in mijn blik. In dat koppie van me lees ik mijn drang om het perfect te doen, zie ik in alles dat ik het goed wil doen.

Meisje, met haar hoofd in de wolken en haar hart in haar binnenzak.

Met mijn ogen dicht wandelde ik in gedachten over het schelpenpad richting het strand. Ik hoorde de zee, voelde het zand tussen mijn tenen en de wind langs me heen. Ik begon te rennen met de vlieger in mijn hand. In gedachten was ik daar. Ik rende en rende maar door, totdat ik losliet. Op het randje van denken en dromen.

Vliegeren maar!

Zit jij daar?

Tags

, , , , ,

Ik heb je opgeschreven in mooie zinnen. Woorden waarin de taal ontbreekt. Ik heb je omgevormd in heel veel beelden en gedacht dat jij dat was. Mijn vragen, die ik hardop heb uitgesproken, ik was ze bijna weer vergeten. Mijn schaamte en mijn zelfverwijt, dat ik je niet zie, dat ik je niet vind in de plaatjes bij het verhaal.

Dus heb ik mijn teksten verscheurd. Mijn woorden liggen aan flarden voor me op tafel. Een prop papier die ik niet wil ontvouwen. Hier staan de woorden in beschreven, de tuin met zijn bloemen en de stenen waar ik altijd over struikelde. De kapotte knieën, de keukentafel met zijn kringen en krassen, de zolderkamer, de trap. In alles hoor ik mezelf roepen: ‘Waar ben jij?’

Ik wil je vernietigen. Ik wil je wegdoen en versnipperen, totdat er niets meer overblijft van wat wat jij niet bent. Dat wat jij niet bent, wil ik niet meer in woorden vangen. Ik wil je zien zoals je bent. Dus blijf ik zoeken, blijf ik vragen: ‘Waar ben jij?’ en meer nog ‘Wie ben je? Wie ben je dan voor mij?’

‘Oh God, word je nooit moe van mij?’

Ik zoek je in de kieren en de gaten, in de stilte en de rust. Ik zoek je in de bomen, de vogels, de bloemen en ik zoek je in de wolken, achter de grijze schimmen in de lucht. Ik zoek je in de regenbuien, in de druppels op het raam. Ik zoek je in de leegte, waar geen mens me tegemoet loopt.

Loop jij daar wel?

Ik zie de kreukels in mijn leven, ik hoor de stemmen in mijn hoofd. Was jij maar daar. Was jij daar maar om mij te omarmen, te koesteren, te laten weten dat er woorden zijn die kunnen sussen, al is het maar een fluistering. Of was jij daar en hoorde ik jou niet? Waren je armen er wel, maar durfde ik jou niet te voelen?

‘Oh God, durfde ik jou niet te voelen, maar was jij daar, bij mij?’

In de spiegeling van water, verborgen in de leegte, kijk ik naar de bodem en ik zie jou niet. Ik zie alleen de blauwe lucht, die mij vanuit het water aanstaart. Ik zie de zon en vooral haar glinstering. Ik zie mezelf. Ik kijk er graag langs heen, maar ik ben daar in het troebele water. In de leegte, in de stilte, in de rust.

In de leegte zit ik alleen. Ik zie mezelf.

Zit jij daar?

Hond in huis

Tags

,

We hebben een hond in huis. Een logeerhond. Tijdelijk, omdat bij vrienden het huis van binnen geschilderd wordt. Een hond die met een kwispelende staart of snuffelende snoet langs de geschilderde wanden veegt, is niet handig. Dus verblijft de hond een aantal nachtjes hier, tot grote blijdschap van Marin die zou willen dat we hier ook een eigen hond hebben. Dat zit er niet in.

Als ik met Aletta app (vriendin) en haar vertel over de hond, schiet ze in de lach. Althans, het ‘Whahahaha’ maakt dat zichtbaar op het scherm. Al snel volgt het volgende bericht op mijn telefoon: ‘Ik kan me er niets bij voorstellen’ en er mist een uitroepteken, maar ik zie hem voor me in de frons op haar gezicht en het wederom in de lach schieten. Zó voorspelbaar.

Foto: Iris Scheringa

Gek is haar verbazing niet. Vroeger was ik écht bang voor honden. De achterburen hadden een hond genaamd Basje en daar keek ik vanachter het tuinhek naar. Tot zover was het heus een lieve hond. Bij tante Riek was dat anders. Een klein keffertje en bang als ik was rende ik rondjes om de salontafel. Een blaffende hond achter me aan en tante Riek die met beide handen in de zij hoofdschuddend toekeek. Totdat ze me ietwat streng toesprak dat Loekie alleen maar achter me aan bleef rennen als ik niet gewoon zou stoppen met rennen.

Bij honden voelde ik echter alleen maar de drang om weg te rennen, weg te kruipen en te ontwijken. Desnoods stak ik een straat twee keer over als ik daarmee niet een hond hoefde te passeren. Honden snuffelen aan je, blaffen, komen dichtbij en sommige honden hebben de gezellige gewoonte om twee poten op je schouder te leggen. Van mij hoeft dat niet.

Foto: Iris Scheringa

Mijn angst is inmiddels vrijwel helemaal verdwenen. Bij Aletta thuis was een poedel waar ik aan wende en om het een graadje moeilijker te maken, bleken ze bij manlief thuis een Rottweiler te bezitten. De eerste kennismaking met mijn schoonouders maakte het daardoor nog spannender. Het is goed gekomen. Zowel de kennismaking met mijn schoonouders als met de hond, die al wat op leeftijd was en niet grommend me verslond. Integendeel. Als je Rottweilers aankan, dan moet een keffende ‘Loekie’ of ‘Basje’ ook te overwinnen zijn.

‘Ik kan me er niets bij voorstellen’ schreef Aletta. Nee, ik eigenlijk ook niet. En toch….’s morgens sta ik nog vroeger op om samen met Marin de hond uit te laten. Sta ik langs het grasveld geduldig te wachten tot de hond het ideale plekje heeft gevonden om zijn behoefte te doen en ben ik druk in de weer om dat op te rapen met een poepzakje. Ik sta hondenvoer fijn te prakken met een vork en neem de haren die overal dwarrelen en de geur van hond maar voor lief.

Foto: Iris Scheringa

De hond van onze vrienden is prima, ik vind haar best lief. Ze blaft niet naar iedereen, springt niet met twee poten op mijn schouders, weet dat ze het beste kan stoeien en aandacht kan vragen bij Marin of bij manlief. Dat is superfijn. Sterker nog, toen ik gisteravond alleen met haar in de kamer was, vond ik het zelfs wel gezellig en knus. Ik met mijn boek in de stoel, zij in diepe slaap op haar kleedje. Lief toch?

‘Straks wil je zelf nog een hond’ schrijft Aletta vervolgens. Marin wil wel. Maar nee, hoe lief ook, dat zit er niet in. We houden het gewoon bij een logeerhond en dat is toch al heel wat.