Tags
‘Ik ben er wel’ als een stem dichtbij, maar in nabijheid voelt het soms veraf. In het weten een zekerheid, in mijn hart wankelt het wel eens. Wiebelige steiger aan de waterkant. Waar ik de woorden laat spreken en de gedachten laat wegdrijven op het water. Koppie onder laat gaan, zoals de meerkoet voor mij doet. Hij komt weer boven en mijn gedachten zinken. Verdwijnen naar de bodem en wie vangt ze op?
Ik zie je wel. Ik zie je in de bomen aan de overkant. Ze lijken te zwaaien en ik onderdruk de neiging om terug te zwaaien. Ik groet ze in gedachten en ik bewonder de horizon. Voor zover ik er naar kan kijken, want de felle zon schijnt in mijn gezicht. Ik sluit mijn ogen. Ik voel me moe, ik zou wel kunnen slapen, zo hier op deze steiger. Met gesloten ogen zie ik je niet.
‘Ik ben er wel’ en je roept me wakker in de ganzen die voorbij vliegen. Ik staar ze na in hun vlucht. Voorbij, ze vliegen voorbij. Ik zou ze mijn dromen willen meegeven, zodat ze sneller de hemel aanraken. Ze blijven hier, onaangeroerd. Ik weet niet zo goed wat ik er mee moet. Dat wil ik allemaal wel vragen, ik heb eindeloos veel vragen. Herhaling van vragen, van bevestiging zoeken en dan mezelf afvragen of je niet moe van me wordt.
‘Ik ben er wel’ het is de stem in mijn gedachten. De stem die me laat kijken naar de wolken, naar de bloemen in de berm. De regenworm, ja ook dat. Ik geniet er van. Als ik je ergens in zie, is het in alles wat er om me heen is. Ik zie het in de ogen, in de handen, in de schouders om me heen. Ik zie het in de handgeschreven krabbels en de berichten in de app. Ik zie je, ja ik zie je wel. In de wereld voor me, in dit schilderij, zie ik de penseelstreken en ik weet het zeker: dat ben jij.
Voor mij. Onder mij. Boven mij. Naast mij?
Wiebelige steiger. Met elke voetstap van wandelaars, wiebelt de steiger heen en weer. Ik trek mijn benen naar me toe, mijn kin op mijn knieën. Hoopje mens in de wereld van hier. Hoopje mens met haar lach en haar tranen. Met de stralen en de stromen, met de schouders eronder en de knieën gebogen.
Kom je naast me zitten? Mijn hoofd op je schouder, want ik ben moe. Moe van alles, moe van alle vragen, van alle gebeden. Moe van al dat turen, van zoeken in de zon.
‘Ik ben er wel’ stem in mijn gedachten. Ik sta op, loop de steiger af. Weg van het water. Ik ga naar huis. Ga je mee?